Posts tonen met het label Ester Naomi Perquin :Handelingen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Ester Naomi Perquin :Handelingen. Alle posts tonen

7 februari 2017

Ester Naomi Perquin: Handelingen



In de poëziebundel Meervoudig afwezig van Ester Naomi Perquin werd ik geboeid door haar aandacht voor het afwezige en onbekende, wat ik een belangrijk kenmerk van poëzie vind.

Ook in onderstaand gedicht met de titel Handelingen vind ik dat thema terug. Het poogt een antwoord te geven op de vraag in hoeverre de poëzie dit onbekende gebied van het bestaan kan verkennen.

Ester Naomi Perquin
Handelingen

Vastgesteld is wel de afstand tot de oorsprong, 
niet de oorsprong als zodanig. 
Daarvan is zelfs wat rest nog lichtjaren ver weg.

Wel een stem, de flarden van een grote stem - 
maar wat gezegd wordt niet te horen. 
Dit betekent dat we hooguit, 
met onze scherpste blik en sterkste lens, 
terug zijn bij het noodgedwongen wezen
van de mens: ons vermoeden.

Ons vermoeden van zachtaardigheid. De grote lijn. 
Ons vermoeden van een hand 
die trillend naar een pasgeboren handje wijst.
Iets wat werd verloren. Iets wat wiebelt onder invloed
van groei, van ontoereikendheid.

Wij luisteren het duister in, wachten. We moeten pontificaal
een teder randverschijnsel zijn, goedmoedig navelstaren
bij gebrek aan werkelijk bereik, gebaar, geweld.

Vermoeden omlijnt ons bestaan, een silhouet van roze krijt,
de dunne omtrek van een lijk; wij zijn wat niet meer
verder komt, voorgoed is vastgesteld.














Analyse

Vastgesteld is wel de afstand tot de oorsprong, 
niet de oorsprong als zodanig. 
Daarvan is zelfs wat rest nog lichtjaren ver weg.

De dichter maakt een onderscheid tussen de afstand tot de oorsprong en de oorsprong zelf. Die oorsprong zelf blijkt een ver en onbekend gebied, dat ondanks het feit dat men de afstand meent te kennen, nog lang niet in kaart is gebracht. Zou dat betekenen dat de natuurwetenschap niet in staat is gebleken ook maar iets van die oorsprong vast te stellen?

Wel een stem, de flarden van een grote stem - maar wat gezegd wordt
niet te horen. Dit betekent dat we hooguit, met onze scherpste blik
en sterkste lens, terug zijn bij het noodgedwongen wezen
van de mens: ons vermoeden.

De dichter moet ook toegeven dat uit dit onbekende gebied weinig informatie komt. Uit de flarden van een grote stem valt weinig betekenis af te leiden. Zou dat betekenen dat iedere poging van welke wetenschap ook om dat mysterie van onze oorsprong systematisch in kaart te brengen wel schipbreuk moet lijden? Wat zijn de middelen die dan nog overblijven om dat gebied te verkennen? De dichter meent dat de mens met zijn scherpste blik en sterkste lens noodgedwongen wordt teruggeworpen op maar één middel: het vermoeden.

Ons vermoeden van zachtaardigheid. De grote lijn. Ons vermoeden
van een hand die trillend naar een pasgeboren handje wijst.
Iets wat werd verloren. Iets wat wiebelt onder invloed
van groei, van ontoereikendheid.

Meer dan de wetenschap blijkt dat poëzie het moet hebben van vermoedens. Vermoeden is een vorm van intuïtie, gebaseerd op een onbestemd innerlijk weten van het mysterie. Doordat het in beelden verschijnt en slechts in beelden kan worden uitgedrukt ontsnapt het aan het rationele denken.
In dit gedicht vermoedt de dichter dat in het mysterie van de oorsprong zachtaardigheid schuil gaat. Het is als een goddelijke hand die zich in erbarmen uitstrekt naar de menselijke zwakheid en ontoereikendheid. Er is sprake van een verlies dat om groei en herstel vraagt.

Wij luisteren het duister in, wachten. We moeten pontificaal
een teder randverschijnsel zijn, goedmoedig navelstaren
bij gebrek aan werkelijk bereik, gebaar, geweld.

Vermoeden omlijnt ons bestaan, een silhouet van roze krijt,
de dunne omtrek van een lijk; wij zijn wat niet meer
verder komt, voorgoed is vastgesteld.

De conclusie van het gedicht ademt bescheidenheid wat betreft de menselijke mogelijkheden onze oorsprong te bereiken. Ontoereikendheid heerst alom. Het bestaan is een wachten in het duister. Niets van de grootheid en eigendunk van de mens. Zijn bereik is de dunne omtrek van een lijk. In zijn pogen zit geen vooruitgang.

We moeten vaststellen dat deze bescheidenheid naar de mening van de dichter dus ook voor poëzie geldt. Niettemin blijft poëzie moedig bezig als het enige en laatste middel om het vermoeden van het mysterie in stand te houden.