22 januari 2012

Gerrit Kouwenaar: Totaal witte kamer


Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken
nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik


dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal
de kamer wit maken, nu, nooit meer later


en dat wij dan bijna het volmaakte napraten
alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar


dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale
zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven
witter dan, samen -


Uit: Totaal witte kamer.



Vooraf

De dood als thema

De dood van een geliefde vormt vaak de aanleiding voor het schrijven van een gedicht of zelfs een bundel gedichten. Ik stelde dat vast Bij Bert Schierbeek’s bundel De deur.
Ik veronderstel dat iets soortgelijks het geval is bij Gerrit Kouwenaar, die zijn laatste bundel Totaal witte kamer (2002) aan zijn gestorven vrouw Paula heeft opgedragen. 
Bij mijn vraag wat poëzie is, bleek dat de dood daarin, zoals vanzelf spreekt, een belangrijke factor is. De dood van een ander is vaak aanleiding, maar ook de reflectie over de eigen dood speelt op de achtergrond mee. Ons verlangen naar een leven dat onvergankelijk is komt in strijd met dit onherroepelijke feit. De dood is de grens.
In de bundel De deur poogde Bert Schierbeek die grens open te houden via het beeld van de deur. In het vervolg wil ik nagaan hoe Gerrit Kouwenaar de dood in zijn poëzie een rol laat spelen. Daarbij ga ik uit van het titelgedicht van zijn bundel en, indien verhelderend, kies ik een zijweg naar andere fragmenten uit zijn bundel Totaal witte kamer.  



Analyse


Motieven om de kamer wit te maken

totaal witte kamer…

Het heeft iets verleidelijks een kamer totaal wit te maken. Er zijn allerlei motieven om dat te doen. Laten we even voorbijgaan aan het motief om de hedendaagse mode te volgen, hoewel ook dat te maken heeft met die meer algemene neiging grote schoonmaak houden van alle rimram die in de loop der jaren in huis is aangeslibd.

De specifieke aanleiding om in dit gedicht de kamer wit te maken, lees ik, is het feit dat de dichter en zijn vrouw destijds een kamer in hun franse vakantiehuis trachtten te witten. Dat geeft een motief, als we een anekdotische verklaring voor het gedicht zoeken. Die huizen zijn oud en doorleefd en zwart door het aanhoudend stoken van houtvuur. De muren zijn vaak verzadigd van roet en teer. Een ondankbaar werk om dat wit te maken, omdat het zwart steeds weer door het witsel heenslaat. Dat zou de aanleiding kunnen zijn van die herhaalde oproep de kamer nog maar eens te witten.

Een daarmee samenhangend motief voor het wit maken is dat je daardoor de kamer een nieuw aanzien wil geven. Je wil opnieuw beginnen en even de sporen van het verleden en de tijd ongedaan maken. En dat is omdat je die kamer die van anderen was tot je eigen kamer wil maken. Wit maken is dan een vorm van volledige toe-eigening.


De dreiging van het zwart

Die poging om alles wit te maken moet wel een herhaalde poging zijn, omdat het nooit lukt de sporen van het verleden en alle factoren die het wit kunnen aantasten buiten de deur te houden. Zo lees ik in een later gedicht (p.42), getiteld toen wij:

…Als rook hing geluk om ons heen, buiten
De kleine kou van het najaar, wij waren tevreden

Zo liggend in wat wij bezaten, het ogenblik
Dat ons omarmde, viel toen de tijd in

Men hoort nog het tikken achter het witsel, lege
Langzaan vallende zwarte beschimmelde druppels


In dit tijdloze, witte ogenblik is er de dreiging van het bederf in de vorm van zwarte beschimmelde druppels die het geluk kunnen aantasten en de oorzaak zijn van een terugval in de tijd

Langs deze omweg duikt een nieuw en meer dichterlijk motief op voor het wit maken van de kamer. De dichter poogt in dit gedicht voor zichzelf en zijn geliefde de tijd te doen stilstaan. Met dit totaal wit maken tracht hij tijd en ruimte op te heffen tot één tijdloos gebeuren. Het gedicht moet het samenzijn vereeuwigen.

Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken…

Er zit iets tegenstrijdigs en vergeefs in die steeds herhaalde oproep om de kamer wit te maken. Wanneer de kamer totaal wit is, wat kan er nog witter zijn dan wit? Is die herhaalde oproep wellicht om de tijd, de vergetelheid te bezweren, die als zwarte schimmel achter de witte wanden blijft neer druppelen?

Wit staat hier tegenover zwart. Het zijn geen echte kleuren, maar absolute grootheden. Beide kunnen in hun uiterste grens daarom beelden zijn van het mysterie, van wat zich aan onze waarneming onttrekt. Dat is het geval met de dood. Zwart verbeeldt een gat, een oneindige diepte, en daarmee verlies, wanhoop. Wit verbeeldt de lichtkant van het mysterie In dit gedicht zoekt de dichter tegenover de dreiging van verlies en wanhoop het wit, niet het oneindige wit, maar het wit geconcentreerd in een besloten kamer.

Dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal...

De strijd tegen het zwart dat het verlies en de wanhoop verbeeldt is ook een strijd tegen de tijd, die de dood definitief maakt. Daarom zal het wit maken van de kamer in het gedicht de tijd moeten opheffen. Of de tijd die poging zal sparen is de vraag. Maar er is geen tijd te verliezen. Daarom nu, nooit meer later.

en dat wij dan bijna het volmaakte napraten…

De dichter weet dat die totaal witte kamer niet geheel realiseerbaar is, ook nu niet in het gedicht. Hem rest niets anders, wil hij het contact met zijn partner niet geheel verliezen, het gedicht bijna volmaakt te maken, bijna totaal wit. Maar de taal is daarvoor ontoereikend. Het is voor een deel de gangbare taal napraten tot in zijn uiterste mogelijkheden, voor een deel die taal omdraaien en liegen alsof het gedrukt staat. Het resultaat moet in ieder geval worden: witter dan leesbaar.


Wit maken als literair ideaal

We zijn nu met het wit maken steeds meer gekomen op het literaire, poëtische vlak. Daarmee is het perspectief breder en universeler geworden, niet meer helemaal gericht op één persoonlijke verhouding. De vraag rijst of de jij waarmee contact wordt gezocht alleen de geliefde is. Is het ook niet de lezer die hier wordt aangesproken? In dat geval wordt de lezer opgeroepen mee te doen met het wit maken en in het gedicht het bijna volmaakte wit te zoeken.

Naast de vraag waarom het zo aantrekkelijk is een kamer totaal wit te maken rijst nu de vraag waarom dit ook geldt voor het wit maken van het gedicht.

Een eerste reden zou kunnen zijn dat poëzie meer dan proza het moet hebben van het wit van de pagina. Er wordt niet alles gezegd, maar meer beeldend gesuggereerd. Poëzie biedt in haar beknoptheid van zeggen meerdere mogelijkheden tot interpretatie. De witregel is daarvoor de ruimte. Zo ook het gedachtestreepje op het eind van dit gedicht, dat de verdere pagina wit en leeg laat.




Eenmaal aangenomen dat het gedicht het moet hebben van zijn beknoptheid en meerduidigheid, dan volgt daaruit dat het zoveel mogelijk moet kunnen zeggen met een minimum aan middelen. Ook dat is een reden om het gedicht wit te maken. Daar zit natuurlijk een zekere grens aan. Het uiterste zou zijn de hele pagina wit te laten, maar dan zeg je weer niet veel.

Je moet vaststellen dat het gedicht totaal witte kamer in dit zoeken van het minimale redelijk geslaagd is. De elementen zijn in hun herhaling tot het uiterste teruggebracht: de witte kamer, jij, ik, het samen liggen. De ruimte beperkt zich tot de kamer, de tijd tot het nu. Alles trekt zich samen tot het ene beeld van de witte kamer, als een soort abstract schilderij.

De behoefte tot abstractie zou daarom een ander motief kunnen zijn om minimale middelen te gebruiken in het gedicht. Dat geldt in de schilderkunst waarin men de figuratieve voorstellingen heeft verlaten om tot het wezenlijke van kleur en vorm te komen. Iets soortgelijks heeft plaats gevonden in de dichtkunst. Poëzie moet meer zijn dan het verhaal, het uiten van gevoelens.

Ook in het gedicht totaal witte kamer is dat het geval. Het dreigende verlies van de geliefde in de dood is hier geen onderwerp voor breed uitgemeten sentiment. Door het sobere taalgebruik wordt daar juist aan voorbijgegaan. Maar indirect roept het bij de lezer een des te sterkere emotie op. De kamer in al zijn witheid en leegte vraagt herhaaldelijk maar om één ding, de aanwezigheid en het samenzijn met de geliefde.

Kamer en Deur

Ik vroeg mij af hoe Kouwenaar in verhouding tot Schierbeek de dood in zijn poëzie een plaats geeft. Terwijl in De deur de dood het mysterie is van een contact met een andere ruimte, speelt zich hier de ontmoeting met de dode in één kamer af. Het gaat hier om de intensiteit, de diepte van de beleving, het hier en nu witter dan wit maken. En in die leegte zowel het verlies als de aanwezigheid van de geliefde verbeelden.