14 augustus 2010

Herman de Coninck: Twee gedichten




Ik heb twee gedichten van Herman de Coninck gekozen. Ze gaan over poëzie. en ik wil graag weten wat voor hem poëzie betekent. Het toeval wil, maar dat kan geen toeval zijn, dat in beide gedichten zijn dochtertje een bepalende rol speelt.

Ik begin met het eerste gedicht:

Poëzie   

zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:

zo helpt poëzie.


Analyse

Het verhaal is simpel. Een ziek dochtertje, een (miniatuurmensje) en een vader,(die haar zelf heeft gemaakt). Hij probeert haar, (zijn verdrietje) te troosten door lief tegen haar te zijn. Het helpt niet. Noch de lieve woordjes, noch het tedere gebaar van vaders hand op haar hete voorhoofdje kunnen haar helpen.

Maar dit verhaal is er niet om zichzelf. Het wordt gebruikt als vergelijking door een tweemaal herhaald zoals. Het vergelijkingspunt is: helpt poëzie wel of niet?

Zo helpt poëzie…
Deze laatste zin heeft iets dubbelzinnigs. Als je de conclusie alleen betrekt op het tweemaal herhaalde en het helpt niet moet je concluderen dat ook poëzie niet helpt. In dat geval luidt de conclusie eenduidig: net zo min helpt poëzie of zo helpt poëzie ook niet.

Maar de laatste zin is anders gesteld: hij is niet ontkennend. Hij biedt daarom mogelijkheid voor een dubbele interpretatie: poëzie helpt en poëzie helpt niet. Dat roept de vraag op: in welk opzicht helpt poëzie niet en in welk opzicht eventueel wel?

Binnen het verhaal is duidelijk dat de vader de koorts of de pijn van zijn kind niet kan wegnemen. Liefde kan veel, maar ze kan de natuur der dingen niet veranderen. Toch is het weinig aannemelijk dat de vader zijn lieve woordjes en zijn liefkozingen zou staken, ook al helpt het niet de ziekte te verdrijven. Er is dus toch iets waarom hij het blijft doen.

De conclusie zo helpt poëzie houdt dus meer in dan alleen een ontkenning. Poëzie helpt weliswaar niet fysiek, maar de zin zit wellicht in de poging op zich.

Maar eerst moet worden vastgesteld dat dit gedicht het vermogen van poëzie sterk relativeert. Het is duidelijk gericht tegen een bepaalde romantische opvatting als zou poëzie een wonderlijk vermogen hebben je los te maken van het gewone bestaan en de pijn doen vergeten. In dat opzicht helpt poëzie dus niet. Poëzie heeft daarom ook geen direct nut.

Uit het gedicht kun je van de andere kant niet concluderen dat poëzie nutteloos en daarom overbodig is. Ondanks dat ze aan de loop der dingen niets kan veranderen is ze van belang. Uit het gedicht blijkt dat dit herhaalde zoeken naar woorden en gebaren om te troosten een uiting is van liefde van de vader, van zijn verlangen verlichting te brengen.

Poëzie wordt daarmee verwant gezien in haar steeds herhaalde poging om met woorden verlichting te bieden. Ze heeft weliswaar geen direct nut, maar wat van haar overblijft is de charme van de lieve, bezwerende woorden, die in ieder gedicht opnieuw wordt gezocht.




Vingerafdrukken op het venster 

ik denk dat poëzie iets is als vingerafdrukken
op het venster, waarachter een kind dat niet kan slapen
te wachten staat op de dag. uit aarde komt nevel,
uit verdriet een soort ach. wolken
zorgen voor vijfentwintig soorten licht.
eigenlijk houden ze het tegen.

tegenlicht.

het is nog te vroeg om nu te zijn. maar de rivieren
vertrekken alvast. ze hebben het geruis
uit de zilverfabriek van de zee gehoord.
dochter naast me voor het raam. van haar houden
is de gemakkelijkste manier om dit alles te onthouden.
vogels vinden in de smidse van hun geluid
uit, uit, uit.




Analyse

Ik denk dat poëzie iets is als vingerafdrukken…

Ook hier is sprake van een vergelijking. Poëzie wordt vergeleken met vingerafdrukken op het venster. Vingerafdrukken zijn sporen van een aanwezigheid die er niet meer is. Vingerafdrukken op het venster zijn dun en doorzichtig, bijna niets, maar ze herinneren aan de aanwezigheid van iemand, een kind in dit geval, aan een voorval, dat voor het venster plaats vond.

Het voorval, het verhaal in dit gedicht is dat de dichter ’s morgens naast zijn dochtertje voor het raam staat. Het kind kan niet slapen en staat op het aanbreken van de dag te wachten.

Ook het venster heeft hier als beeld een functie. Het venster is een scherm, maar ook een verbinding tussen de wereld binnen en de wereld buiten.

Dit gedicht geeft beide kanten weer, wat binnen vóór het venster plaatsvindt en wat daarbuiten,

Binnen staat het kind op de dag te wachten en drukt, wellicht vol ongeduld , met haar vingertjes tegen de ruit.

Buiten is er het aanbreken van de dag vol licht en geluid.

Bovendien is er binnen de vader die het geheel registreert en wil onthouden.

Wat is dan dit voorval van het moment, dat weer zal verdwijnen en dat hij zo graag blijvend wil onthouden?

Het is nog te vroeg om nu te zijn..

De wereld is nog niet. Ze is in wording, wordt geschapen. Niets ligt nog vast of is gevestigd. Het herinnert aan de eerste dag. De ontroering over dit kosmisch gebeuren (beelden van nevel, wolken, licht, rivieren, zee) valt samen met de ontroering over het kind, van wie dichter houdt, het kind dat nog in wording is en nog alles heeft te verwachten.

Uit de aarde komt nevel, uit verdriet een soort ach…

Zoals in het eerste gedicht wordt ook hier melding gemaakt van verdriet. Waar komt het verdriet vandaan? Rijst het op uit de aarde met de nevel of komt het eerder op in het hart van de beschouwer achter het venster? Is het de weemoed over dit gebeuren, een ervaring die tijdelijk is en onherroepelijk zal verdwijnen als de dag werkelijk is aangebroken?

Vingerafdrukken op het venster…

De titel geeft aan wat het gedicht is. Het bestaat uit vingerafdrukken. Het eigenlijke van de ervaring kan niet gezegd worden. Wat overblijft ter herinnering zijn indrukken, dun en vaag als vingerafdrukken op het venster.

Vogels vinden in de smidse van hun geluid
uit, uit, uit...

Het driemaal herhaald uit heeft naast de functie van rijm of het nabootsen van het vogelgeluid ook de aankondiging van de eindigheid van wat in het gedicht werd verwoord.

Poëzie is voor Herman de Coninck dus iets lichts, vluchtigs, voorbijgaands, zoiets als vingerafdrukken op een venster. Sporen ter herinnering.

Uit beide gedichten komt naar voren hoe relatief onvermogend poëzie is ten opzichte van wat men gewoonlijk van taal verwacht. Poëzie geeft niet zozeer feiten, gebeurtenissen weer, maar de ervaringen die ermee gepaard gaan In dat geval kan poëzie zich alleen maar behelpen met een samenstel van beelden, die deze ervaring moeten oproepen. Die beelden zijn als sporen, die door de lezer moeten worden gelezen en aangevoeld.